In de serie ‘Zij zijn De Stad’ deze week hier en in de Middelburgse & Veerse Bode: Denny Franse, een prachtige vent!
Hoe lang zou ik Denny Franse (1970) al kennen? Ik weet het niet precies, maar bijna veertig jaar. Als jonge ventjes zaten we, niet gehinderd door talent, een jaartje in hetzelfde voetbalteam van FC Dauwendaele. Daar waren we bezig met van alles en nog wat, behalve met voetbal. Later, vanaf 1985, zou ik Denny treffen bij zowat ieder lokaal of regionaal concert dat in het teken stond van metal of punk. We houden namelijk van dezelfde muziek. Weer later, in de jaren 90, waren we zelfs nog even collega’s, toen we voor onze lol barmannen waren in Bar American in Middelburg, het hardrockcafé dat in die tijd bestierd werd door onze makker Erik Louws.
Denny. Getatoeëerde bolster, blanke pit. Velen kennen deze man van zijn buitenkant. Hij ziet er altijd goed verzorgd uit, in zijn sportieve kleding, maar als hij het naar zijn zin heeft bij een of ander concert kun je er donder op zeggen dat zijn shirt uitgaat. Pas dan zie je hoeveel tatoeages hij heeft. De eerste liet hij zetten toen hij een jaar of veertien was, een doodskop met een Romeinse helm. De inspiratiebron was Tom Araya, de zanger van Slayer, de band waarmee Denny’s voorliefde voor metal en punk ooit begon. Hoeveel tattoos hij inmiddels verder is durft hij niet te zeggen, maar zodra hij tijd heeft ligt hij weer in de stoel bij Marek, van De Prikkerij Tattoo Craft and more in Middelburg. “Voor mijn zestigste een blauw pak. Dat moet gaan lukken.”
Denny. Een echte Dauwendaeler. Voor het werk van pa Franse woonde de familie in zijn geboortejaar nog even in Breda, maar daar kon moeder Franse, een Arnemuidse, niet wennen. In 1971 verhuist de familie terug naar Zeeland, naar de nieuwbouwwijk Dauwendaele. Daar, in de Buitenhove, zou Denny tot zijn negentiende wonen, daarna ging hij op zichzelf in de flats van de Driewegenhof. Als hij vertelt over zijn jeugd heeft hij het zelf over ‘een markante opvoeding’.
Hij doelt dan vooral op een jeugd met drie oudere broers, die hem vaak op sleeptouw namen, naar de schoolpleinen waar ze biertjes stonden te drinken, later naar cafés in de binnenstad, zoals The Oldies en Bar American. Dauwendaele heeft Denny achter zich gelaten – hij woont nu met zijn gezin aan de Veerseweg – maar als hij het land niet uit is voor zijn werk gaat hij nog wel regelmatig naar zijn oude stamkroeg. “Dat is gewoon een onderdeel van mijn leven man!”
Denny. Een echte vakman. Over zijn werk vertelt hij doorgaans alleen als je er zelf naar vraagt. Ik vraag er vaak naar, want ik vind het machtig interessant allemaal en ik heb veel bewondering voor de manier waarop hij geleidelijk is opgeklommen tot de functie die hij nu heeft: die van ‘superintendent’ bij McDermott International, Inc., een Amerikaanse aannemer en ingenieursbureau in de offshore. Denny houdt er niet van om te scheppen, maar hij heeft een baan met veel verantwoordelijkheid, in een werkomgeving die altijd onder (financiële) druk staat.
Hij stuurt meer dan tachtig mensen aan, in en uit landen van over heel de wereld. Dat is nogal wat. Het betaalt uiteraard prima, maar het is geen werk dat je tot je pensioen blijft doen. Het is wel werk waar veel ervaring voor nodig is en die ervaring hééft Denny, reken maar. “Ik was geen domme jongen hoor, maar het advies op de lagere school was wel dat ik het beste ‘iets met m’n handen’ kon gaan doen. Dat werd de Wellinge dus, Metaal. Na het behalen van m’n diploma volgde ik een extra opleiding op het gebied van lassen, die werd verzorgd door Max Matulessy. Een gouden kerel, die me de liefde voor het vak heeft bijgebracht.
Na die opleiding ben ik eerst in dienst gegaan, lichting 89-2 in Seedorf, daarna ging ik aan de slag bij de Schelde, in de ketelbouw. Stapje voor stapje werd ik steeds beter en professioneler in mijn werk. Na veel omzwervingen – ik werkte onder meer mee aan de bouw van de Westerscheldetunnel – belandde ik uiteindelijk bij Heerema. Eerst bij HFC, later bij HMC. Bij HFC kreeg ik al belangstelling voor de offshorebranche, nu is dat ook echt mijn leven. McDermott kaapte me eind vorig jaar weg bij Heerema, toen ben ik ZZP’er geworden. Ik moet nu alles zelf regelen, maar dat bevalt me prima.”
Denny. Een echte huisman. Ik had ook over hem kunnen schrijven zonder interview, ik spreek hem immers regelmatig. Toch ben ik blij dat ik een paar bakjes thee met hem deed in zijn gezellige huis aan de rand van de stad. Ik wist namelijk niét dat Denny ook een echte huisman is, die alles in het huishouden doet op de momenten dat hij thuis is. En dan bedoel ik ook álles, van de was tot koken. Hij is al vijftien jaar samen met zijn vrouw Renske en hij is dol op zijn zoon van dertien, en zijn dochter van acht. Hij vindt het vooral belangrijk dat die straks kunnen gaan doen wat ze leuk vinden.
Als je dat ziet en hoort krab je toch even aan je achterhoofd, want dat is een andere Denny dan die uit het Middelburgse uitgaansleven. Daar strooit hij nog altijd met hilarische Zeeuwse citaten en brult hij nog net zo makkelijk een tekst van bekende of onbekende Death Metalbands. Dat is een mooi contrast met de gezinsman die modelbouw als grootste hobby heeft. Als hij vrij is trekt hij zich terug op zolder, waar hij waanzinnig gedetailleerde oorlogstafereeltjes bouwt. Hij is er terecht trots op. “Die varentjes heb ik ook zelf gemaakt, van papier. Mooi zijn die hè?”
Ze zijn prachtig zelfs. Je zou de hobby bijna geen hobby noemen, maar kunst, die een expositie in de stad verdient. De stad waar Denny al bijna vijftig jaar thuis is, en nooit zal weggaan. Want hij mag dan over heel de wereld werken, al jaren, het is wel zoals hij zelf vaststelt: “het mooiste van al dat gereis is thuiskomen. Geen beter gevoel dan je eigen stad weer zien, als de deuren van de trein weer open gaan.”
Gerelateerd: